Eurogroep wil faillissementsstelsel voor lidstaten

De ministers van Financiën van de eurozone bereiden zich momenteel voor op de invoering van insolventieprocedures voor lidstaten. Dat klinkt misschien goed, maar het is brandgevaarlijk: voor zo'n regime zou de eurozone nòg meer afhankelijk zijn van de grillen van de financiële markten en loopt de eurozone het risico uiteen te vallen.

Soms bevatten slecht geformatteerde PDF-documenten, half verborgen op de onoverzichtelijke websites van internationale organisaties, veel explosieve informatie. Neem bijvoorbeeld de notulen van de decembervergadering van de Eurogroep (PDF), waarin de ministers van Financiën van de eurozone voorbereidingen treffen voor nieuwe insolventieprocedures voor lidstaten.

Waarom dat explosief is? Omdat dergelijke insolventieprocedures de rente en werkloosheid sterk kunnen laten stijgen, met name in de economisch zwakke eurolanden, en massaal het vermogen van een staat om te handelen beperken. Dat zou critici van de EU in de kaart kunnen spelen en de toch al fragiele eurozone op de rand van de afgrond brengen.

Op het eerste gezicht lijkt een faillissement redelijk verstandig voor staten: veel linkse economen, zoals Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz, hopen dat staten zoals Griekenland of Italië zich van hun oude schulden kunnen bevrijden en dan genoeg ruimte hebben voor een werkgelegenheidsvriendelijker begrotingsbeleid. Bovendien zouden de banken eindelijk bloeden, omdat ze veel van hun schulden zouden moeten afschrijven bij het maken van een schuldenreductie en dus verliezen zouden moeten lijden.

Dat geluid gaat er bij veel mensen in als Gods woord in een ouderling, maar helaas is het veel gecompliceerder. Naar alle waarschijnlijkheid zou een dergelijk faillissement de staten nog meer afhankelijk maken van de grillen van de financiële markten dan nu al het geval is. De belangrijkste reden hiervoor is dat er, in tegenstelling tot bedrijven, geen criterium bestaat over wanneer een staat insolvabel zou moeten zijn, d.w.z. fundamenteel insolvabel.

In het geval van bedrijven is de zaak redelijk duidelijk: ze zijn insolvabel als hun schulden hoger zijn dan hun bezittingen - dus als ze een negatief eigen vermogen hebben. In geval van faillissement wordt het bedrijf meestal ontbonden, de resterende activa worden verkocht om uitstaande schulden af te betalen. Als de activa niet voldoende zijn om alle schuldeisers af te betalen, maken sommige van hen verlies. Dat is het risico dat ze nemen.

Voor staten heeft dit criterium echter geen enkele betekenis: een staat kan zijn "activa", zoals de openbare infrastructuur en het vermogen om belastingen te heffen, niet eenvoudig aan zijn schuldeisers verpanden, tenminste zolang het een soevereine staat is. Een bedrijf kan worden geliquideerd, maar een staat niet.

Omdat de eurogroep-ministers dit ook weten, hebben ze een ander criterium gekozen voor het bepalen van "insolventie". Ze willen het verlagen van de overheidsschuld afhankelijk maken van het criterium van "schuldenhoudbaarheid". Schulden worden als levensvatbaar beschouwd als ze in de toekomst niet te veel stijgen. Bij een schuldenhoudbaarheidsanalyse moet dan regelmatig de ontwikkeling van de overheidsschuld als percentage van het bbp voor de toekomst worden voorspeld. Als er te veel groei wordt voorspeld, zal de schuld als "niet levensvatbaar" worden beschouwd, de staat als insolvabel terwijl er dan een schuldenafbouw dreigt.
 

Dit criterium is echter buitengewoon problematisch. Als men de schuldenreductie afhankelijk maakt van de houdbaarheid van de schuld, kan het gemakkelijk tot een self-fulfilling prophecy komen - zoals werd waargenomen in de crisis van 2008/09. Omdat de groei aanzienlijk was gedaald, vooral als gevolg van de Amerikaanse financiële crisis, en de overheidsschuld, de stijgende werkloosheid en de reddingsoperaties voor banken als gevolg van dalende belastinginkomsten stegen, nam de schuldenquote in het gehele eurogebied fors toe.
Dat heeft ertoe geleid dat de schuld minder "duurzaam" waren geworden als gevolg van een dergelijke crisis. Omdat de Europese Centrale Bank (ECB) toen nog niet was begonnen met de verschillende programma's zoals het opkopen van staatsobligaties, eisten financiële markten plotseling - terecht omdat zij zich zorgen maakten over hun geld - als gevolg van de hogere risico's veel hogere rentevergoedingen van de staten. Omdat de particuliere debetrentes ook afhankelijk zijn van de rentetarieven van de overheid, stortten particuliere investeringen in en bleef de crisis in omvang toenemen.

Maar werden de staten op de rand van insolventie gezet omdat hun schulden waren gestegen? De VS en het VK hadden tenslotte ook te maken met ernstige financiële crises en toenemende overheidsschuld - zonder dat daar de rentetarieven van de overheid in tegenstelling tot veel landen in de eurozone zo sterk waren gestegen. Het belangrijkste verschil tussen de eurozone en de rest van de OESO-wereld was dat de ECB tot 2012 niet als een 'lender of last resort' optrad, dat wil zeggen als een uiteindelijke opkoper van staatsobligaties, optrad.

Want zonder de mogelijkheid van interventie door centrale banken op de markt voor staatsobligaties, zijn staten voortdurend afhankelijk van de financiële markten om hun schulden te verlengen. Staten betalen hun schulden niet terug, maar vervangen voortdurend hun aflopende schulden door nieuwe schulden aan te gaan.

Als de financiële markten weigeren het te verlengen, worden de staten met insolventie bedreigd. Dan moeten de schuldeisers hun oude claims opgeven. Dit is het zogenaamde verlengngssrisico. Zonder een stabiliserende centrale bank op de achtergrond kan dit risico zelfvervullend worden: als crediteur A van schuldeiser B verwacht dat hij diens claim niet verlengt, verlengt A diens eigen claims niet uit angst voor het eigen geld. Zonder de verlenging kan de staat zijn oude schulden niet meer terugbetalen en komt het aanvankelijk gevreesde verlies daadwerkelijk bij de schuldeisers terecht.
 

Dit proces van self-fulfilling prophecy wordt des te waarschijnlijker als de schuldenvermindering, zoals gepland door de Eurogroep, afhankelijk is van de schuldenquote. Stijgende rentetarieven, indien er paniek optreedt op de financiële markt, verzwakken de groei en laten de schuldenquote automatisch groeien. De schuldenreductie wordt dan waarschijnlijker en de financiële markten zullen dan redelijk rationeel weigeren de schulden te verlengen.

Dit beperkt regeringen sterk in hun vermogen om te handelen. Als de groei vertraagt in een economische crisis, moet de staat schulden maken om de economie en de werkgelegenheid stabiel te houden. Maar als de staten niet langer schulden kunnen aangaan om de economie te stabiliseren, omdat de financiële markten dit weigeren vanwege een gerechtvaardigde angst voor een schuldenreductie, moeten de staten vooral tijdens de crisis geld besparen. Dit leidt tot hogere werkloosheid. Met een geformaliseerd insolventiebeleid voor overheden zullen markten zich nog sneller terugtrekken uit staatsobligaties dan tijdens de eurocrisis. Voor de staten resteren dan alleen nog bezuinigingen.

Overigens maken marktliberale economen er geen geheim van dat ze dat precies willen. Een faillissementsregeling voor staten moet vooral de marktdiscipline versterken. Als de staten zich niet in overeenstemming met de markt gedragen, moeten ze gedisciplineerd worden door de financiële markten, door hogere rentetarieven. Men moet deze logica steeds opnieuw in gedachten houden: dezelfde markten die met de grote financiële crisis de verkeerde financiële beslissingen hebben ingeluid, worden nu met een faillissementswet voor staten tot rechters over staatsrechtelijke optredens gepromoveerd.

Dit dreigt een zware beproeving voor de eurozone te worden. Zoals reeds opgemerkt, zullen de rentetarieven in landen van de zogenaamde periferie stijgen, wat leidt tot een stelselmatig lagere groei in die regio, wat op zijn beurt het nationale faillissement waarschijnlijker zal maken. Zo hangt in de periferie het faillissementszwaard van Damocles permanent boven de staten en dreigt daar te leiden tot voortdurende economische stagnatie.

De invoering van een dergelijk faillissementsstelsel zou de reeds gemaakte vorderingen in het eurozonegebied ondermijnen. Met name de Europese Centrale Bank (ECB) heeft er sinds 2012 (door het stelselmatig aan de laars lappen van wetgeving) voor gezorgd dat staten niet langer alleen staan in hun gevechten met de financiële markten. De aankondiging om in principe zoveel staatsleningen op te kopen als nodig in het kader van het OMT-programma ("Outright Monetary Transactions") heeft bij de financiële markten onmiddellijk de angst voor een schuldenreductie weggenomen. De rentetarieven zijn gedaald en sindsdien groeit de economie in het eurogebied opnieuw. Als crediteuren weten dat ze hun vorderingen in een noodgeval van de ECB kunnen verkopen, hoeven ze niet bang te zijn voor hun geld en zullen ze hun vorderingen op overheden liever verlengen. In dat geval zou het zelfs niet tot insolventie komen.

Op de ECB-interventies had de eurozone geen alleenrecht. De eigenaardigheid was eerder dat de ECB zo laat begon. In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Japan waren de centrale banken al lang begonnen met het opkopen van staatsobligaties, waardoor hun rentetarieven gestabiliseerd werden. Pas op het laatste moment verhinderde de ECB de explosie van de eurozone (maar tegen een zeer hoge prijs, zoals wij binnen niet al te lange tijd zullen merken).

Als er een formele insolventiewet voor staten zou worden ingevoerd, dreigt het fragiele evenwicht waarin de eurozone nu nog verkeert, weer verloren te gaan. Een herhaling van de eurocrisis dreigt. De toch al sterke anti-EU rechtse partijen zouden er blij mee zijn.

 

Afdrukken Doorsturen